Paeonia delavayi
Dit geslacht kenmerkt zich door lange donkergroene bladeren die diep zijn ingesneden. De ontwikkeling van de bladeren in het jonge stadium toont een prachtige paarse bladkleur. Behorend tot de sectie Moutan (boompioenen), bovengronds sterft het gewas in het najaar dus niet geheel af. Verhouting van de stengels. Planten kunnen uitgroeien tot een hoogte van 1,5 tot 2 meter. Bloemen klein (5-8 cm) en donkerrood. Bloeitijd zeer vroeg tot vroeg (I-III), door de grote hoeveelheid bloemetjes aan een volwassen struik zeer lang bloeiend.
Paeonia lutea
Praktisch alle kruisingsresultaten met een gele bloem-kleur kent dit geslacht als één van de ouders. P. lutea behoort tot de sectie Moutan (boompioenen), boven-gronds sterft het gewas in het najaar dus niet geheel af. Verhouting van de stengels. Langgerekte bladeren die zeer diep zijn ingesneden, donkergroen. Planten kunnen uitgroeien tot een hoogte van 1,5 tot 2 meter. Bloemen erg klein (5-7 cm) en geel. Bloeitijd zeer vroeg tot vroeg (I-III), door de grote hoeveelheid bloemetjes aan een volwassen struik zeer lang bloeiend.
Paeonia macrophylla
Kruisingen met bloed van dit geslacht in de aderen kenmerken zich door de zeer grote ovaalronde donkergroene bladeren. Ook erven de nakomelingen de zeer vroege bloei (I-II). Bloemen zijn doorgaans enkel. De planthabitat is ideaal voor de tuin. Vermeerdering is matig tot gemiddeld.
Paeonia mlokosewitschii
Hybriden met P. mlokosewitschii als een voorouder kenmerken zich door de extreem vroege bloei (I), zachtgele tinten in de relatief wat kleinere (enkele) bloemen en het prachtige donkergroene ovale blad. Weinig zijknoppen. Erg sierlijk in de tuin door de mooie gewaspresentatie. Vermeerdering redelijk.
Paeonia lactiflora
Dé gangbare soort waarbinnen vele kruisingen zijn uitgevoerd. Deze kruisingen bloeien vaak in de midden tot late periode (V-VII). Kruisingen tussen P. lactiflora en andere soorten bloeien in de regel iets vroeger (IV). Grote variatie in bloemgrootte, bloemvormen en gewaspresentatie. Bloemkleuren zijn doorgaans wit, paarsrood of roze in alle mogelijke tinten en combinaties. Vermeerdering is goed.
Intersectie-hybriden (Itoh-hybriden)
Deze zeer aparte en jongste groep in in het geslacht Paeonia kent zijn oorsprong dankzij Mr. Toichi Itoh. In 1948 lukte het hem om een geslaagde kruising te maken tussen planten uit de sectie Moutan (cv. ‘Alice Harding’) en de sectie Paeon (cv. ‘Kakoden’). Door deze kruising tussen een boompioen en een vaste plant pioen was een nieuwe groep pioenen geboren; de intersectie-hybriden, ook wel vernoemd naar haar schepper: Itoh-hybriden. Deze groep kenmerkt zich doordat zij de groeiwijze van een boompioen heeft, maar wel bovengronds afsterft, zoals een vaste plant pioen. Het gewas is gelijkend op dat van boompioenen. Een aantal soorten bloeit net onder het gewas. Groei is compact en de planten worden nooit hoger dan 80-90 cm. Tuinplanten bij uitstek dus. Bloemen zijn nagenoeg allen semi-dubbel met de karakteristieke meeldraden en zaadknoppen duidelijk zichtbaar in het centrum. Als snijbloem zijn ze niet geschikt, doordat de stelen te houtig zijn en de lengte doorgaans te kort is. Bloem-kleuren zijn uitzonderlijk mooi. Voor de intersectie-hybriden geldt duidelijk dat de bloemen ieder jaar mooier en mooier worden. Vermeerdering is erg langzaam, ook ondergronds gelijkt de groei op dat van boompioenen. Planten uit deze groep zijn de ware liefhebbersplanten.
Peonia officinalis
Kruisingen met P. officinalis als één van de ouders zijn doorgaans de enige pioenen met echt rode bloemen. De bloemen zijn van een meer dan gemiddelde grootte. De bloemblaadjes kunnen gedurende uitbloei enorm uitgroeien. Bloeitijd is vroeg (III). Stelen zijn vaak erg stevig. Vertakking is redelijk maar gemiddeld wat minder dan bij kruisingen met of binnen P. lactiflora. Vermeerdering is vrij langzaam. Paeonia peregrinaWanneer een hybride ‘peregrina-bloed’ bezit brengt dit vaak zeer bijzondere kleuren met zich mee. De populaire koraalkleurige pioenen, de felroze gekleurde hybriden en de zalmkleurigen, al deze excentrieke variëteiten hebben hun faam grotendeels hieraan te danken. Enorme bloemgrootte, doorgaans halfdubbel waarbij de meeldraden zich niet tussen de bloembladeren bevinden. Stengels vaak erg stevig, soms echter hol. Matige vertakking. Zeer diep ingesneden donkergroene bladeren. Vermeerderingssnelheid is zeer hoog, doordat bijna alle worteldelen zogenaamde ‘adventieve ogen’ kunnen vormen.